PETER SLAVENBURG

Sinds februari 2017 plaats ik iedere zondag een nieuw verhaal op mijn website. Het is een mooi podium voor mijn schrijverschap geworden. Ook deze zomer deel ik het met plezier met andere schrijvers. Enthousiast stuurden zij in voor mijn wedstrijd ‘In de stilte’. De komende dertien weken lezen jullie hier in willekeurige volgorde de verhalen die mijzelf, mijn oordeel en mijn mening het mooist/best/aansprekends vonden. Als extra criterium hebben we erop gelet dat de dertien verhalen tezamen een gevarieerde bundel vormen qua thema’s en een mooie mix is van ervaren en beginnende schrijvers.
Vandaag een verhaal van Peter Slavenburg.

Juryrapport
Rijk, beeldend, gelaagd, origineel en rond; zomaar wat woorden die door de hoofden van de juryleden schoten bij het lezen van dit verhaal. Alle drie de leden waren onder de indruk van de wijze waarop de Peter Slavenburg met een aantal beeldende scenes zijn hoofdpersoon tot leven brengt. Het is Peters fictiedebuut en de jury is unaniem: dit smaakt naar meer en we hopen in de toekomst meer fictie van Peter te lezen.

ALLES VOOR ELISE – Peter Slavenburg

Mijn leven is in meerdere opzichten voorbij. Let wel: ik klaag niet, ik heb niets te klagen, want mijn laatste jaren bracht ik door met twee geliefden. Ik besef heel goed dat ik daarmee een beter bestaan had dan veel anderen. Ik kon me koesteren aan twee grote, allesomvattende liefdes. Ze werden me in één klap afgenomen. Nu slijt ik mijn dagen in dronken rouw en wanhoop. Ik zie zwaailichten maar hoor de sirenes niet.

Violist was ik, ruim twintig jaar lang. Mijn ouders – zij huisarts, hij docent klassieke talen – brachten me groot met liefde en aandacht. Mijn twee oudere broers tetterden beiden op een trompet en mijn jongere zusje kleefde haar onderlip vele uren per dag tegen het zilveren mondstuk van een dwarsfluit. Al die muziek overstemde ruim het kreunen en klagen van de patiënten in de wachtkamer van mijn moeder. Het was vaak nogal rumoerig bij ons thuis.
Op het Montessori Lyceum in Rotterdam, twaalf kilometer ver fietsen, viel ik de eerste weken nogal uit de toon. Vrijwel alle scholieren bespeelden een instrument – en ze schreven gedichten, speelden toneel, of maakten prachtige tekeningen en schilderijen. Ik las comics, Amerikaanse stripverhalen; dat vond ik al behoorlijk creatief, maar mijn mentor wilde dat ik een muziekinstrument zou kiezen. Als bedeesd ventje wist ik niet wat het moest worden maar mijn mentor wist dat wel. ”Viool,” zei hij beslist. ”Je voelt de snaren trillen, je kin rust op de klankkast en een viool ligt letterlijk dicht bij je hart.” Ik stemde aarzelend met hem in.
Een maandenlange kwelling volgde. Een dagelijkse martelgang voor mij, m’n ouders en m’n broertjes. Mijn zusje haalde extra diep adem en speelde door op haar dwarsfluit. Daar waar mijn broers me tijdens de avondmaaltijd minzaam negeerden, vroeg zij opgewekt: ”Gaat ‘ie goed?”
Een viool is een onmogelijk instrument voor een jongetje van twaalf. Mijn oefeningen klonken als angstkreten van onmenselijke wezens uit een ijzige hel, maar in de kerstvakantie was ‘ie er ineens: de tóón. Voor het eerst speelde ik een volle C, strak en zuiver. Tot m’n eigen verrassing en die van mijn docent kreeg ik de rest van het noten-alfabet snel in de vingers. Ik leerde alles over mollen en kruisen, sleutels, toonsoorten, octaven en maten. Op de uitvoeringsavond voor de zomervakantie mocht ik optreden in een aula vol medescholieren, ouders en docenten. Een lief meisje begeleidde me op de piano. Gloeiend van opwinding boog ik voor m’n eerste applaus.
Pas in het eindexamenjaar kuste ik voor het eerst een meisje. Of beter: ik werd gekust. Ik kende haar nauwelijks maar tijdens een feestje nam zij plotseling plaats op mijn schoot. Ze sloeg een arm om me heen en duwde haar tong in mijn mond. Die onverhoedse invasie vond ik vooral ráár maar ik deed dapper mee; man van de wereld… In de jaren die volgden op het Conservatorium en daarna, vond ik seks fijn, leuk en lekker maar eigenlijk vooral interessant. Ik beleefde het als van een afstand. Boven de bed-geluiden uit hoorde ik in m’n hoofd mijn echte liefde, het Vioolconcert van Pjotr Ilitsj Tsjaikovski. Ik moest me bedwingen die muziek niet hardop mee te neuriën.

Veel violisten beginnen met spelen op zeer jonge leeftijd. Ondanks mijn achterstand mocht ik naar een voorspeelmiddag in Concertgebouw de Doelen. De concertmeester van het Rotterdams Philharmonisch Orkest keurde de kandidaten, zeventien sollicitanten voor twee plaatsen in de vioolsectie. De vermaarde Russische dirigent Valery Gergiev speelde op de achtergrond tinkelend met de ijsblokjes in z’n wodka. Een Japanse violiste en ik gaven elkaar na afloop een hand; Japanse violistes zijn nogal gereserveerd en willen niets weten van uitbundige felicitaties, maar ik kon de hele wereld wel zoenen. Ik zweefde een halve meter boven de grond. Stel je voor: een doodgewone jongen uit Berkel en Rodenrijs, amper 27 jaar, violist in een serieus en hoog gewaardeerd symfonieorkest. Het echte werk, alles wat ik altijd wilde: Mahler, Mozart, Brahms en Bartók.

Zeven dagen later strijkt ze naast me neer, aan een tafel in de personeelskantine. Ze komt uit Joegoslavië en speelt cello. Ze is vrij klein en stevig, met piekerig zwart haar en diepdonkere ogen. Ze pakt mijn linker bovenarm vast en zegt met een licht Slavisch accent: ”Wij moeten kennismaken. Ik heet Elise.” Ze spreekt in korte zinnen terwijl ik struikel over m’n woorden want ik wil alles van haar weten: nu, meteen, onmiddellijk. Ze glimlacht en houdt mijn bovenarm steviger vast. ”Straks, na repetitie gaan wij bier drinken.” Dat doen we en na een paar biertjes zegt Elise: ”Wij gaan naar huis.”
In de woonkamer staan een formica tafel met twee stoelen en een doorgezakte bank. ”Hier woon ik niet echt,” zegt Elise met haar lage, hese stem en ze duwt me zachtjes naar een grotere kamer met zware gordijnen, losse tapijten over dikke vloerbedekking en muren die bekleed zijn met golfkarton. ”Dit is mijn echte huis.” In een hoek staat een babypiano naast een kostbare geluidsinstallatie en in het midden, vrij van alle muren, een fors bed bedekt met een kluwen donkere lakens, kussens en dekens. ”Later maken wij muziek maar nu spelen wij liefde samen. Meer kennismaken.” Met gesloten ogen en geopende mond loopt ze op me af. Haar heerlijke geur overweldigt me. Voordat onze lippen elkaar raken flitst het door m’n hoofd: Dit is dus liefde. Daarna verdwijnt elke gedachte. Even later blijken we in bed te liggen, onze kleding zoekgeraakt tussen de lakens.

Tijdens concerten en repetities verdeel ik mijn aandacht tussen Elise en de dirigent. Ze zit schuin tegenover me in de halve cirkel van het orkest. Waar ik probeer haar Nederlands te verbeteren, voert Elise me haar essentie van de Joegoslavische keuken: cevapcici en pivo. Ik kus haar borsten en voel me veilig. Haar ronde, stevige billen vragen om liefdesklapjes. Met haar – dankzij de cello – gespierde dijen, houdt Elise me gevangen. Ze plaagt met een dik aangezet accent: ”Pasj op jouw viebrrrato! Jaaj moete werke aan jouw viengerzjetting! Sjtrelen, sjtrélen, nieks sjtraajken!” Op haar piano pingel ik het Beethovendeuntje Für Elise. Ze staat achter me en masseert geniepig hard m’n schouders. Ik gooi er een schepje bovenop en zing luid en vals: ”Jaaaa, álles voor Elise.”

Na afloop van een concert lopen we naar huis. Als altijd pakt Elise bezitterig mijn bovenarm en ze trekt me stevig tegen zich aan. We praten over de uitvoering en de afgeleefde kop van Gergiev. Ook na acht jaar samen is het spannend; gaan we straks meteen door naar bed of stellen we dat nog even uit? Deze avond komt er geen antwoord.
Een verschrikkelijke explosie davert door de straat. De klap blaast me omver en even ben ik verblind. Godver, godverdomme, ik besef dat het een vuurwerkbom is, een waarschuwing van drugsklootzakken onder elkaar. Een snerpende gil gaat over in een ondraaglijk harde pieptoon, die langzaam oplost in stilte. Ik zie zwaailichten maar hoor de sirenes niet. Vanaf nu leef ik in de stilte van verscheurde trommelvliezen. Razend klauw ik om me heen, op zoek naar mijn lief, mijn leven. Angst slaat om in paniek, godverdomme waar is Elise?
Een krant formuleert het later met een dodelijk doelmatig dagbladcliché: ’De 48-jarige celliste bleek na aankomst in het ziekenhuis overleden’.

Over de schrijver
Peter Slavenburg (Rotterdam, 1955) is geen schrijver. Alles voor Elise is zijn fictiedebuut. Dat neemt niet weg dat hij zo’n veertig jaar aan het toetsenbord zat en vele strekkende kilometers tekst schreef als dagbladjournalist. Hij werkte als filmredacteur bij Het Vrije Volk, algemeen verslaggever bij het Rotterdams Dagblad en eindredacteur bij het AD. De laatste jaren gaat hij door het leven als een blijmoedige pensionado.

Fijn als je wilt liken en/of delen.

6 reacties

  1. ben op 8 juni 2025 om 09:33

    Nou, zeker eens met de jury!

    • Nelleke Sheldrick op 8 juni 2025 om 13:18

      Helemaal mee eens, wow!!

  2. Ed Knegtel op 8 juni 2025 om 10:20

    Een prachtig verhaal dat binnenkomt. Ik hoop dat Peter dit uitwerkt tot een roman.

  3. Jos Uittenbogerd-Nederveld op 9 juni 2025 om 15:42

    wat een spannend verhaal, met de jury eens!

  4. Frans van der Eem op 9 juni 2025 om 16:33

    Een goed opgebouwd verhaal dat blijft boeien, al hield ik even mijn hart vast bij het sentimentele begin. De daaropvolgende terugblikken zijn echter overtuigend, mooie sfeerbeschrijvingen met zorgvuldig gekozen details. Wel schemert de journalistieke achtergrond van de schrijver er zo nu en dan doorheen, maar dat dat vleugje “documentair karakter” is niet storend en vormt zelfs een mooi contrast met de (heftige) emoties. Ga zo door, Peter Slavenburg!

  5. Berend Schilder op 9 juni 2025 om 17:40

    Een krachtig verhaal dat van begin tot einde de lezer bij de strot houdt.

Laat een reactie achter