ELFENKRIEBELS
‘Let op.’ Het is het magische moment tussen licht en donker en de stem van Connor is nauwelijks hoorbaar.
Elizabeth kijkt langs zijn wijsvinger en vergeet bijna te ademen.
Gekleurde flarden dansen vanaf de heuvels omlaag. Eenmaal bij het meer, krijgen de nevels vorm. Het zijn de Aes Sidh, de elfen die binnenin de heuvels leven en de toegang tot de andere wereld bewaken.
Vanuit hun schuilplaats tussen het groen in de tuin kunnen de kinderen de elfen goed zien. De wezens lachen, dansen, plonzen in het meer en trekken gekke bekken naar elkaar. Met hun puntige oren, kronkelende tongen, slungelige ledematen en wijduitstaande haren zien ze er zo kolderiek uit dat Elizabeth haar handen tegen haar mond moet persen om het niet uit te schateren.
‘Elizabeth, waar ben je?’ De schelle stem van Nanny, haar kindermeisje, verjaagt de magie en de elfen.
Ze zucht van teleurstelling en duwt zichzelf omhoog. Haar been slaapt en ze schudt het om er gevoel in te krijgen.
‘Elizabeth. Kom hier!’ De stem van Nanny komt dichterbij.
‘Ga dan,’ fluistert Connor.
Met een tintelend been strompelt ze de struiken uit.
‘Wat doe je zo laat nog buiten? Je weet dat dat niet mag.’
Elisabeth haalt haar schouders op en kijkt naar Nanny’s schoenpunten.
‘Wat ben je toch een verschrikkelijk kind.’ Met het gevoel of haar arm in een bankschroef zit, wordt ze als een willoze pop door Nanny het huis ingesleurd. Bij het licht van de keukendeur blijft het kindermeisje keurend staan. ‘Moedertje Maria, heb je soms in de modder liggen rollebollen met die vreselijke zoon van de stalknecht?’ Ze duwt Elizabeths kin omhoog. ‘Zorg dat je vader of moeder er niet achter komt.’
’s Avonds na het eten hangt Elizabeth uit het slaapkamerraam. Het licht van de maan omlijst de omtrek van de bergen in de verte die het meer beschaduwen, van de elfen is geen spoor meer. Een koude windvlaag komt naar binnen en rillend trekt ze het raam dicht.
Haar maag rommelt, ze denkt aan de geur van de scones vanmiddag bij de thee. Met sappige krenten en zo warm dat de boter erop smolt.
Speeksel loopt in haar mond, er zijn er vast nog een paar over. Voorzichtig opent ze haar slaapkamerdeur. Het blijft stil en zonder geluid te maken telt ze de traptreden naar beneden. Voor de achtste tree stopt ze, met twee handen aan de leuning stapt ze eroverheen naar tree negen.
Beneden in de gang komt er licht uit vaders studeerkamer. Teleurstelling mengt zich met het hongergevoel in haar maag. Waarom heeft hij niet zoals altijd zijn deur dicht?
‘Anders moet je die stalknecht ontslaan.’
De stem van mama, wat moet zij in vaders kamer? Elizabeth drukt zich achter de deur tegen de muur.
‘Ik peins er niet over de beste stalknecht die ik ooit gehad heb te ontslaan, enkel omdat jij een hekel hebt aan zijn oudste zoon.’
‘Hij is niet weg te slaan bij Elizabeth. Je moet rekening houden met haar eer, jouw dochter is al een groot meisje.’
‘Dat is jouw taak. Houd haar binnen en maak een dame van haar.’
‘Binnenhouden? Dat is ondoenlijk. Wanneer je dat kind een tel uit het oog verliest, ben je haar kwijt.’
‘Mijn hemel, Violet. Lukt het je nou zelfs niet met de hulp van een nanny om onze dochter fatsoenlijk op te voeden?’ Een harde klap volgt, ze vraagt zich af waarmee hij op zijn bureau slaat. ‘Ik ben je gezeur over Elizabeth zat. Ga anders met haar naar Londen. Ik zal morgen contact opnemen met Dorothy, zij heeft al eerder aangeboden jullie in huis te nemen voor Elisabeths opvoeding.’
‘Naar Dorothy in Londen?’
De schrik in moeders stem is een zwakke afspiegeling van de paniek die in Elizabeth opkomt. Tante Dorothy is de oudere zus van vader. Ze komt twee keer per jaar logeren, een week in de zomer en een week met kerst. Elizabeth telt bij ieder bezoek de dagen af tot aan haar vertrek
‘Discussie gesloten.’ Vaders stem klinkt onverbiddelijk.
Moeders voetstappen naderen en Elizabeth snelt terug naar de trap.
‘Wat ben jij stil. Ben je ziek?’ De volgende middag kijkt Connor zijn vriendinnetje onderzoekend aan. ‘Wil je de Aes Sidh niet meer zien?’
‘Natuurlijk wel.’ Ze loopt achter hem aan, nestelt zich naast hem tussen de struiken en samen wachten ze op het magische moment. Het blijft stil, dat komt vast omdat de elfen haar negatieve stemming voelen.
‘We kunnen niet altijd geluk hebben.’ Hij komt overeind en helpt haar opstaan.
‘Vader wil mij naar tante Dorothy in Londen sturen.’
‘Waarom dat?’
‘Omdat hij vindt dat ik opgevoed moet worden tot een dame.’
Hij zwijgt en samen lopen ze het bosschage rond het meer uit.
‘Ik wil niet. Kan ik mij niet bij jullie verstoppen?’ Bij de rand van het gazon weigeren haar voeten een volgende stap, net of door de grens tussen de vrije natuur en het keurig gemaaide gras niet over te gaan, haar verbanning voorkomen kan worden.
Hij schudt zijn hoofd. ‘Je weet dat het onmogelijk is daar iemand te verbergen.’
Ze buigt haar hoofd, het kleine huis achter de stallen is inderdaad afgestampt met zijn ouders, boertjes en zusjes. ‘Wat moet ik doen?’
‘Niet huilen.’
Met de punt van zijn mouw veegt hij over haar gezicht. Hij buigt zich naar haar toe en opeens voelt ze zijn warme lippen op haar mond. Van schrik stapt ze achteruit.
‘Sorry.’ Zijn wangen kleuren rood.
‘Ik …’
‘Wat krijgen we nu.’
Met trillende benen grijpt ze zich vast aan haar vriendje. Waarom is vader hier? Nanny komt haar altijd halen.
Hij trekt zijn dochter zo ruw weg dat ze op de grond valt.
Het geluid van haar pijnkreet verdwijnt in het kletsende geluid van zijn hand tegen Connors gezicht.
‘Uit mijn ogen. Het is dat je vader zo verdomd goed is met mijn paarden, anders had ik je eigenhandig mijn land afgetrapt.’
Hij trekt Elizabeth overeind. Ze staat nog niet of hij loopt met zijn hand om haar staart met grote passen terug naar het huis.
Half struikelend probeert ze hem bij te benen. Zonder te stoppen, sleept hij haar de gang door, de trap op, haar kamer in en draait de sleutel aan de buitenkant om.
Voor de verschrikte kreten van zijn vrouw en Nanny lijkt hij doof.
‘Laat me eruit.’ Elizabeth roffelt met haar vuisten op de slaapkamerdeur totdat haar handen zeer doen en haar armen hun kracht verliezen.
Met haar rug tegen de gesloten deur zakt ze op de grond. De boosheid op haar vader en de angst voor het vertrek naar Londen werken zich met gierende uithalen naar buiten. Tegen de tijd dat ze vanbinnen leeg is, is het buiten donker.
Ze gaat naar het raam en opent het. De nacht is zwart, zware wolken verbergen het licht van de maan en de sterren. Het gaat regenen.
Ze sluit het raam en gaat op bed liggen.
Met opgetrokken knieën en het getik van de regen tegen het glas valt ze uiteindelijk in slaap.
De volgende ochtend is het nog donker wanneer Nanny haar wekt. De slaap maakt haar gewillig en voor ze er erg in heeft zit ze achter in vaders auto.
Nanny gaat naast haar zitten en mama neemt voorin naast vader plaats, het restje slaap vervliegt en opeens dringt het tot haar door.
‘Ik wil niet weg, ik wil hier blijven.’ In het portier is geen beweging te krijgen en uit onmacht trommelen haar handen tegen het raam.
‘Niet doen.’ Nanny trekt haar weg.
Ze krijst en vader start de auto.
Buiten verdrijft het eerste daglicht het nachtelijke donker. Door het achterraam wordt haar Ierse thuis kleiner.
Voor de poort naar de bediendeningang staat een gestalte. Het is Connor. Zijn donkere ogen steken scherp af tegen het wit van zijn gezicht.
Help me, geluidloos vormt haar mond deze hartenkreet.
De auto slaat de bocht om. Haar vriend verdwijnt uit het zicht.
O ja, deze is mooi. Komt het vervolg ook?
Echt mooi en ja: graag een vervolg 🙂
Dank voor jullie lovende en enthousiaste reacties, Ben en Nelleke. Ik zal volgende week mijn best doen voor het vervolg!